Voorzitter, Geachte leden van de Raad,
Op een vraag naar aanleiding van het persbericht van de Officier van Justitie te Amsterdam, waarin gemeld werd dat de brand van 20 augustus 2001 in de Kruitfabriek plaatsvond in resten explosieven, heeft de burgemeester geantwoord "dat hij gezegd heeft wat hij heeft gezegd, conform de aan hem verstrekte informatie." Die informatie behelsde dat de brand op onverklaarbare wijze ontstond in een opslagplaats van verpakkingsmateriaal.
Mijn informatie, ingewonnen direct na de brand is anders. Op grond daarvan was mijn conclusie al vrij snel dezelfde als nu van het Openbaar Ministerie.
In het kader van het project 'Muiden veilig' ben ik, samen met de heer Wetselaar, in oktober 2001 uitgenodigd voor een informatief gesprek bij de Kruitfabriek. Daar heb ik gevraagd of de brand inderdaad plaatsgevonden had in een opslagplaats van verpakkingsmateriaal, en het antwoord luidde: "De brand is begonnen in een voorraad gebruikte plastic zakken, en overgeslagen naar een stapel pallets. Toen deze hevig brandden, zijn de ruiten aan de zuidzijde uit het gebouw geknald, zodat het vuur zichtbaar was vanaf de A1." en:
"In dit gebouw bevindt zich geen brandmeldingssysteem omdat dit eerder vernietigd wordt dan dat het een brand kan melden."
De kruitfabriek verklaarde verder dat het gebouw een productiebestemming had, hetgeen door het ministerie van VROM werd bevestigd. In het belendende gebouw vond, incidenteel, productie van hoog-energetisch kruit plaats. Daartoe werd een gestabiliseerd nitroglycerine mengsel opgeslagen, in een hoeveelheid van 400 kg TNT equivalent.
Deze informatie heb ik dus simpelweg verkregen door er rechtstreeks naar te vragen.
Op grond van mijn kennis van het scenario van eerdere ongevallen, met name dat in juli 1973, concludeerde ik (dus al in oktober 2001) dat de brand mogelijk ontstaan was door ontleding van resten van het nitroglycerine mengsel dat in de plastic zakken achtergebleven zou zijn. Deze ontleding kan plaats vinden op warme zomerdagen. De verklaring van een getuige dat er op het moment dat de brand ontstond een sissend geluid werd waargenomen sloot hier goed bij aan.
Op grond van dit gefundeerd vermoeden trok ik de verklaringen van de burgemeester, die de politie had laten weten alle voorlichting rond deze brand persoonlijk te willen doen, in twijfel.
In de notulen van de raadscommissievergadering van 22 januari 2002 kunt u de reactie van de burgemeester op mijn scepsis lezen: "Hij vindt dat de heer Bovenlander hem kwetst wanneer hij zegt dat het college zich niet bewust is van de situatie rondom de kruitfabriek en dat het college zich daarin niet verdiept zou hebben. Hij zegt dat dit volstrekt buiten de waarheid is. Het college en het ministerie van VROM weet goed waar het mee bezig is."
|