terug naar het overzicht
'DE DIGITALE SLUIZ'

Scheepsbouw in Muiden door de eeuwen heen; 1868 - heden


aflevering 157 van 20 december 2006

Een nog uitgebreidere, nog rijkerlijker geïllustreerde printvriendelijke versie van dit verhaal van Guus Kroon kunt u hier downloaden (pdf-2,9 Mb).


In het eerste deel van dit verhaal (1) werd beschreven hoe de scheepsbouw in de 17e eeuw in Muiden ontstond. De bloei in de 18e en de neergang in de 19e eeuw leidde tot een reeks van faillissementen en overnames. Hendrik Schouten en zijn familie profiteerden hier het meest van. Zij werden achtereen volgens eigenaar van scheepswerf “De Hoop” in 1846, van scheepswerf “Nooitgedacht” in 1849, van de werf van Pieter Pauw daartussen in 1868 en tenslotte kochten zij ook het laatste stuk; “Het Hert” in 1904.

De Hoop was noordelijk gelegen naast het einde van de Hellingstraat. Van 1750 tot omstreeks 1800 had de familie Kranenpool, die uit Spaarndam kwam, de scheepsbouw in Muiden beheerst. Toen Dirk Kranenpool eind 18e eeuw stierf, trouwde Arend Paddenburg met zijn weduwe. Hij verwierf de werf in 1798, maar in 1825 kocht Pieter Brouwer volgens de akten de werf op. Hij had er niet zo heel lang plezier van, want in 1838 was Cornelis Haring de nieuwe eigenaar. Hendrik Schoutens vader, Jacob, kocht uiteindelijk de scheepswerf in 1846 en gaf hem aan zijn zoon.

Nooitgedacht was maar een kleine werf, gelegen aan de zuidkant van het wervencomplex, niet ver van de Sluis. Deze werf van Pieter van Veen kocht vader Jacob Schouten in 1849 maar hij werd pas in september 1867, kort voor zijn dood, op naam gesteld van zijn zoon Hendrik, evenals De Hoop trouwens. Samen met de grote werf van de Pieter Pauw (gekocht in 1868) had Schouten nu drie werven op een rij.

Het enige stuk dat nu nog ontbrak was de werf van Thomas Pauw, pal ten zuiden van de dijk gelegen. Schouten wachtte rustig zijn kans af tot in 1904 deze werf geveild werd. Toen was de puzzel compleet. De werf van Thomas Pauw heette in 1855, toen hij de werf van zijn vader kocht, nog “De Bloementuin.” Pauw doopte hem om in “Het Hert” en bracht de werf tot bloei. Hij had 20 man in dienst (Schouten in die tijd al 40 man). In 1875 breidde hij de werf uit met 1500 m2 toen hij een stuk grond van het Hoogheem-raadschap voor 25 jaar in erfpacht kreeg. Die grond lag ten noorden van zijn werf en betekende ongeveer een verdubbeling van zijn oppervlakte. Na 1880 liepen de opdrachten echter terug en er werd met verlies gewerkt. Er was geen opvolging voor Thomas, want zijn zoons verhuisden naar Amsterdam en Utrecht. Uit nood ging Pauw de schepen die hij bouwde op krediet leveren, maar dit liep fout. Hij ging op 25 mei 1892 failliet. Dat betekende voor hem een groot gezichtsverlies, want hij moest ook ontslag als raadslid nemen. Het zag er somber uit voor de scheepsbouwer.

Wat er zich tussentijds heeft afgespeeld is onbekend, maar in 1894 bleek Thomas Pauw toch weer de eigenaar van de werf te zijn. Misschien heef hij geld geleend of gekregen. Hoe dan ook; hij liet de gebouwen op de werf slopen en verkopen. Toen de grond leeg was en alle vier de langshellingen verdwenen waren, probeerde hij de grond apart te verkopen, maar dat mislukte. Een bedrijf uit Amsterdam wilde op de werf een amoniakfabriek stichten, maar dat werd verhinderd door massale protesten vanuit de bevolking. De fabriek kwam later in Weesp aan de Gaasp, op de hoek van het Amsterdam-Rijnkanaal, waar de gebouwen nu nog steeds staan en onlangs gerenoveerd werden.

Thomas Pauw stierf op 20 december 1902. De werf werd in 1904 door zijn weduwe verkocht aan Jan Machiel Schouten.


De familie Schouten.

Jacob Schouten was kostschoolhouder in Gouda toen hij op 2 oktober 1844 scheepswerf “De Hoop” in de Hellingstraat overnam van Cornelis Haring. Hij was geboren in Spaarndam, waar zijn vader een scheeps-werfje annex zeilmakerij had. Het zat hem dus enigszins in het bloed. Dat komt vaker voor in de scheeps-bouw; families, die jarenlang op de een of andere manier betrokken zijn bij het bouwen van schepen.
De naam Schouten komt oorspronkelijk van het woord Schout. De naam kan twee betekenissen hebben:
a. een aanzienlijke boer (Saksische oorsprong)
b. een hoge rechterlijke ambtenaar, in dienst van de overheid

Waarschijnlijk heeft de naam Schouten de laatste betekenis. De oudst bekende voorvader was Cornelis Schouten, die in 1554 in Amsterdam geboren werd en in 1607 of 1608 in Hoorn overleed. Hij had drie zoons: Willem, geboren in 1578 te Hoorn, overleden in 1625. Hij was zeeman en maakte vele verre reizen, waaronder ook ontdekkingsreizen. Samen met zijn broer Jan zeilde hij in 1615 als eerste om de zuidpunt van Zuid-Amerika. Zij gaven deze plek de naam van hun thuisstad: Kaap Hoorn. Jan overleed in 1616 bij het Hondeneiland, waar hij ook werd begraven. Willem kwam in conflict met de VOC, maar keerde behouden terug naar huis. Hij stierf op 6 februari 1625 in een gevecht met de Portugezen in een baai van het eiland Madagascar. Een van zijn ontdekkingen is naar hem vernoemd en heet toepasselijk Schouteneiland. Het ligt bij Irian Jaya, vlak onder de evenaar. (Bron: Nieuwe Geïllustreerde Wereldatlas, Lekturama 1981.) Over de derde zoon van Cornelis ontbreken verdere gegevens.

Toen onze Jacob Schouten scheepswerf “De Hoop” van Cornelis Haring overnam in 1844 was zijn zoon Hendrik pas 17 jaar oud, want hij werd geboren op 19 april 1827. Pa Schouten had dus een vooruitziende blik. De bewuste werf was in korte tijd drie maal van eigenaar verwisseld (Arend Paddenburg-Pieter Brouwer-Cornelis Haring). Terwijl Schouten al eigenaar was, huurde Cornelis Haring nog de werf zolang Hendrik minderjarig was. Op 30 september 1847 brandde “De Hoop” tot de grond toe af. De omstandigheden waren verdacht, maar er was geen bewijs tegen Haring. Jacob Schouten liet van het verzekeringsgeld de werf herbouwen, zodat zijn zoon Hendrik in 1848 als 21-jarige een geheel nieuwe werf kreeg aangeboden.

Hendrik profiteerde van een landelijke opleving in de scheepsbouw. De werf was vol bezet met de bouw van vissersschepen, pramen, tjalken en zandbakken. In 1849 kon ook het aangekochte werfje van Pieter van Veen erbij betrokken worden. Jacob Schouten kocht ook de twee huizen op de werf met grond tot aan de haven en maakte alles tot één geheel. Tussen de twee werven lag dus nog de werf van Pieter Pauw.



De werkgelegenheid bij Schouten was van groot belang voor Muiden. Er was geregeld werk voor 35 á 40 scheepsbouwers. Vader Jacob kon pas op zijn sterfbed afstand doen van zijn bezit. Hij liet op 6 september 1867 de notaris komen om beide werven aan zijn zoon Hendrik over te dragen. Vier dagen later, op 10 september 1867 stierf hij. Hendrik was inmiddels een man van aanzien. Op zijn 30e jaar kwam hij al in 1857 in de gemeenteraad, waar hij tot zijn dood in 1894 lid van zou blijven. Ook bekleedde hij diverse functies in de Nederlands Hervormde Gemeente. Hij trouwde in 1849, kort na zijn komst naar Muiden (1847) met Dirkje Frederica van der Velden, geboren te Muiden in 1826. Ze kregen vier kinderen. De tweede zoon, Jan Machiel Schouten, kocht in 1904 de werf van Thomas Pauw. Zes jaar later vertrok hij naar Den Haag.

Zijn vader, Hendrik, werd op 29 september 1861 weduwnaar. Bij de daaropvolgende boedelscheiding bleek uit de lijsten met voorraden dat Schouten klanten had onder de Zuiderzeevissers uit Huizen, Bunschoten, Nijkerk, Marken, Durgerdam en andere plaatsen. Er bleek ook nog een perceel onroerend goed te zijn: In 1859 had Hendrik Schouten van Hendrik Steenman een huis, erf en moestuin gekocht ten zuiden grenzend aan Nooit Gedacht, voor fl 1200,-. Hendrik trouwde op 23 november 1862 opnieuw. Margaretha Jacoba Eickelberg, geboren in Amersfoort 1837, was de gelukkige. Ze kregen vijf kinderen.

Toen Pieter Pauw in 1867 overleed slaagde Hendrik Schouten erin de werf van Pauw op de veiling voor de neus van de zoon van Pieter, Thomas Pauw, weg te kapen. De smederij van Pauw, waar Pieters broer Cornelis werkzaam was, werd door Schouten door verkocht aan Johan Laurens Kilian. De vaste smid van Schouten nam nu de smederij van Pauw zelf in gebruik. Zo was een machtige concurrent uitgeschakeld. Schouten moest nu wel sparen om zijn bedrijfskapitaal te vergroten. Hij had een goede band met zijn personeel en verzorgde huisvesting tegen een minimale prijs. Drie á vier arbeiderswoningen in een steegje bij de werven tegen een huur van vijftig cent per week, per stuk. Deze huisjes zijn kort voor en na de Tweede Wereldoorlog gesloopt. Op 12 april 1887 kreeg Schouten toestemming om twaalf woningen te bouwen aan het einde van de Weesperstraat, waar ooit ook enkele scheepswerven waren. In de volksmond De Twaalf Apostelen genoemd. Er zijn er na een brand in 1970 nog maar negen van over.

Hendrik Schouten overleed op 13 januari 1894. Het was toen een slechte tijd voor de scheepsbouw. Volgens een gemeentelijk verslag uit de jaren negentig van de 19e eeuw waren er in 1892 nog drie werven in Muiden: Die van Hendrik Schouten, Thomas Pauw en een klein werfje van K. Groen in de Weesperstraat. In dat jaar was er slechts één aak van 41 ton gebouwd. In 1893 slechts één botter en in 1894 op 2 werven (die van Pauw was gesloten) niets, evenals in 1895 en 1896. Na 1897 was er een kleine opleving. Na 1900 was er nog maar één werf over; die van Schouten. Ook Groens werf was gesloten.

Bij de boedelscheiding die op 6 april 1894 werd opgemaakt is te zien dat de familie Schouten tot de gegoede burgerij behoorde: Er was veel zilveren bestek, ruim linnengoed, twee piano's, een rijtuig met een paard en nog meer. Door een kadastrale vernummering is niet meer na te gaan waar het woonhuis van de Schoutens stond. Er waren ook voorraden op de werf die als volgt werden omschreven:

a. voorraden timmerhout, sparren (grenen en vuren) hout in vlot aan de molen “De Ruyter” in Weesp (dit waren boomstammen die in die molen tot planken verzaagd werden, (GK) alles opgegeven voor fl 1315,-
b. vijf en twintig zandbakken a fl 300,- = fl 7500,-
c. vier dekschuiten en een botter voor fl 650,-
Plus een partijtje touwwerk. Alles tesamen voor fl 10.800,-

Er was geen ijzer bij de voorraden. Hendrik (of Hendrick, zoals ook wel werd geschreven) bouwde tot zijn dood geen ijzeren schepen, alleen houten vaartuigen. Zijn opvolgers deden dat direct wel, maar mondjesmaat. Er werd oa een dekschuit voor Bouvy, de zoutfabriek, gebouwd.

Het onroerend goed werd door de familie Schouten op fl 23.000,- getaxeerd. Daaronder begrepen waren de zgn. Twaalf Apostelen in de Weesperstraat. De twaalf huisjes waren toen samen fl 7200,- waard. Dat is omgerekend 3212,13 euro. Eén zo'n huisje kost nu al gauw 200.000 euro of meer.

Jan Machiel en Cornelis Adrianus Schouten zetten de werf voort in 1895. In 1898 hield Jan Machiel het voor gezien. Hij verkocht zijn aandeel in de werf aan de overige erfgenamen. Cornelis Adrianus was toen de enige directeur. Er was nog steeds weinig werk. Geen nieuwbouw, wel wat reparatie. Bovendien veranderde de techniek van de scheepsbouw in vrij korte tijd. Na 1900 werden er praktisch geen houten schepen meer gebouwd. Men ging geheel op ijzer over, voorzien van een Deutzmotor. Het personeel moest omgeschoold worden en het machinepark aangepast. Er kwamen scharen om platen te knippen, boor- en fraismachines om gaten te maken voor de klinknagels, machines om platen te vervormen, enz. Er moesten loodsen gebouwd worden om de machines in onder te brengen. Kortom; de familie Schouten moest met zijn tijd meegaan. Ook de firmanaam veranderde: Op 27 april 1903 werd de “N.V. Scheepsbouwmij. Voorheen firma H. Schouten” opgericht. Cornelis Adrianus (geboren in 1870 uit het huwelijk van Hendrik met Margaretha Jacoba Eickelberg) werd opgevolgd door zijn jongste broer, de in 1879 geboren Adrianus Cornelis Schouten. Die was uit het juiste hout gesneden en ging voortvarend aan het werk. Met een aandelenkapitaal van fl 100.000,- werd er een begin gemaakt met de nieuwe zaak.

Het ging de werf voor de wind.(3) In 1913 werden er 34 stuks schepen gebouwd. Ook gedurende de Eerste Wereldoorlog kon er vrijwel onbeperkt gewerkt worden. Al was het materiaal veel duurder en al gingen de lonen omhoog, het was voor de bestellers geen bezwaar en het bedrijf en het personeel verdienden goed. Ook na de oorlog ging de bouw van nieuwe schepen regelmatig door. Pas in 1929 nam de productie af en deed de crisis ook voor de scheepsbouw zijn intrede. De werfbezetting, de personeels-bezetting en de financiële resultaten liepen regelmatig terug. De materiaalprijzen waren ongekend laag, het loonpeil dalend en het was vrijwel onmogelijk tegen lonende prijs nieuwbouwopdrachten te verkrijgen. A.C. Schouten maakte deze teruggang niet meer mee. Wegens gezondheidsredenen trad hij op 21 december 1932 af. De nieuwe directeur A.C. Storms gooide het roer gedeeltelijk om. De grote ijzeren loods werd in 1933 gebouwd tot berging van luxe jachten. Hierin werd een 100 m hellingbaan aangelegd met drie hellingkarren, teneinde scheepsreparaties te kunnen verrichten.

De oorlogsjaren 1940 -1945

In de jaren veertig was de vooral de periode van de Bezetting een moeilijke tijd. Net als in de overige industrie leed de scheepsbouw onder het gebrek aan grondstoffen. In de Hongerwinter (1944-1945) was er geen stroom meer en het werken met machines kwam tot stilstand. Daarnaast was de gedwongen tewerkstelling van werknemers in Duitsland een ernstige aanslag op de bedrijfsvoering.

In Muiden werden zo 'n zeventig mannen gedwongen om in de Duitse oorlogsindustrie te gaan werken (4). Daaronder waren ook werknemers van Schouten en Dolman. Van de familie Oosterbroek werden er zelfs drie broers naar Duitsland gezonden. Dick Oosterbroek werkte bij de scheepswerf van de firma Dolman, toen hij in april 1943 werd aangewezen. Hij vertelde in 2000:

“Er werd 3 man aangewezen: Jan Brouwer, Wim IJkelenstam en ik. Jan was 55, Wim was 17 en ik was bijna 21. De één was te oud, de ander te jong, maar ik moest weg. En Jan Kok, die timmerman was, moest ook. We werden gekeurd en in een goeie week waren we weg.”

Dick Oosterbroek kwam in de Elzas terecht en moest granaten maken. Na diverse omzwervingen door Zuid-Duitsland, waar hij oa tankvallen moest graven, werd hij bevrijd. Zijn broers, die allebei Henk heten (vernoemd naar beide grootvaders, die ook allebei Henk heetten), waren al een jaar eerder vertrokken. Zij werkten bij Schouten op de werf. Samen met oa Chris en Bram van Lom, ook broers, werden zij in Rathenow bij Berlijn tewerkgesteld. De oudste Henk overleed daar aan een ziekte en werd begraven in Rathenow. Dick Oosterbroek mocht de begrafenis niet bijwonen omdat de Lagerführer niet wilde geloven dat broer Henk Oosterbroek was overleden, terwijl een Henk Oosterbroek ook de brief ondertekende.

Na de oorlog werkten de overlevende broers Oosterbroek en Van Lom nog vele jaren in de scheepsbouw.

De na-oorlogse jaren: De Prins Hendrik.

In de jaren na de Tweede Wereldoorlog profiteerde ook de scheepswerven van de wederopbouw. Bij Schouten was weer werk. Er werden sleepboten, duwbakken en soms ook iets speciaals gebouwd. Bijvoorbeeld op 11 juni 1951, toen de reddingsboot “Prins Hendrik” te water gelaten werd. Deze boot was twintig en een halve meter lang, 4.05 m breed, had een diepgang van 1.35 m en een veroorzaakte waterverplaatsing van 52 ton. De grootste Nederlandse reddingsboot van dat moment. Het was een fraai geschenk van de Stoomvaartmaatschappij Nederland aan de vroegere vorstin van ons land; prinses Wilhelmina. De Prins Hendrik werd in 1951 aan de KNZHRM geschonken door de voormalige koningin.
Naast prinses Wilhelmina was in de feestelijk versierde hal van Schouten ook prins Bernhard aanwezig als beschermheer van de “Nederland” en erevoorzitter van de KNZHRM. Verder de bemanning van de reddingsboot “Dorus Rijkers” met schipper Piet Bot, die vanuit Den Helder met de “Prins Hendrik” zouden gaan varen en vele hoogwaardigheidsbekleders. De prinses werd oa verwelkomd door de burgemeester van Muiden, de Th. C.D. Coops en de directeur van de werf, de heer A. Storm.



De prinses sprak de woorden: “Ik noem u “Prins Hendrik” en wens u een goede vaart en vele gelukkige reddingen” gevolgd door een resoluut gebaar met de schaar en een klap van de champagnefles. Honderden Muidenaren en tientallen cineasten, fotografen en journalisten, die al vele uren op de andere oever gewacht hadden, zagen het gestroomlijnde schip met zijn aluminium bovenbouw, zijn maar liefst achtentwintig waterdichte schotten, zijn ingebouwde ballast, zijn Glennifer-motoren van tweemaal 120 pk, zijn speciale open slingerkielen, zijn vijfbladige schroeven, zijn geheel electrisch gelaste huid en zijn allermodernste radiozend- en ontvangstinstallatie, waardoor het met recht de trots van het Nederlandse reddingswezen kon worden genoemd. Het schip kon zichzelf weer oprichten als het kapseisde.

In september 2001 lag de “Prins Hendrik” twee dagen afgemeerd aan de kade tegenover de voormalige werf van Schouten. Men kon het nog steeds indrukwekkende schip bezichtigen. Het heeft vele reddingen verricht in zijn lange loopbaan. Het wordt nog altijd gebruikt in Den Helder.
Jaap (van) Aalst, “huiter” bij scheepswerf Schouten van zijn 15e tot zijn 72e, hier aan het werk. Hij maakte de overgang mee van hout naar staal en zwaaide van de vroege morgen tot de late avond zijn sterke armen met de hamer om de huidplaten te laten bollen. In de jaren zestig kwamen er op verzoek Spaanse gastarbeiders uit Gijon en omgeving naar Muiden. Ze kregen een woning van Schouten in Wijk Noordwest en bleven er vaak tot hun dood of de dag van vandaag wonen.

De gebroeders Kok

In 1936 begonnen de gebroeders Jan en Lammert Kok een eigen scheepswerf aan de zeedijk in Muiden.

Na de oorlog kwam Steef Sondij,(4) die bij de smederij van Bouvy ontslag had genomen, nadat hij twee jaar in Duitsland had gewerkt als kraandrijver, lopend op de dijk langs de werf van Kok. Hij zag hoe een van de gebroeders Kok bezig was met het maken van spanten. In de oorlog was zijn houten loods met schip en al afgebrand. Van de verzekering had hij een hoop oud ijzer gekregen. Met een mal probeerde hij zelf spanten te maken. Sondij keek toe, zo vertelde hij in 2000.

Kok vroeg: “Doe ik het niet goed?” “Nee, je bent aan het bakken”zei Sondij. “Hij lachte en vroeg: “Kun jij het beter?” Ik zei: “Geef maar eens hier” en gaf hem wat tips en aanwijzingen hoe je moest lassen. Hij was onder de indruk en vroeg of ik bij hem wilde komen werken. Ik zei: “Ja, ik ben net gisteren uit Duitsland teruggekomen. Werkkleding heb ik niet.””Die krijg je van mij” zei hij. Ik kreeg een overall en maakte die spanten voor de loods die later vervangen is, maar vele jaren dienst heeft gedaan. Vic Wijgers en Gerard Terlie werkten er ook. Ik heb zo 'n twaalf en een half jaar bij Kok gewerkt, tot 1958. Toen de twee boers uit elkaar gingen (Jan ging in de polyester en Lammert stopte helemaal) ben ik voor mezelf begonnen. Ik heb een werkschip gekocht en daarop werkten we in de haven. Later zijn we naar Almere gegaan. Toen ik 65 was ben ik gestopt. Mijn zoon heeft het voortgezet.” Kok is nu Dufour geworden.

De gebroeders Dolman

In 1932 tekenden Jo en Klaas Dolman op hun zolderkamer in Muiden het ontwerp voor hun eerste kruisertje, de Bertha. (Het scheepje werd vernoemd naar hun grootmoeder, de betovergrootmoeder van de schrijver van dit verhaal, Gijsbertha Dolman.) In opdracht van de heer Ouwerig werd het ontwerp gebouwd. Dit betekende tevens de start van hun jachtwerf “Ijsselmeer” aan de haven van Muiden.


Omstreeks 1936 werd de loods aan de Westzeedijk 2-3 in gebruik genomen. De firma Dolman bouwde en repareerde in de jaren na de oorlog vele kruisers en andere jachten, tot de zaak enkele jaren geleden door de firma Lengers Yachts werd overgenomen. Er zijn nog twee grote moderne loodsen aan de haven.

Epiloog

Eind jaren zeventig kwam de klad in de scheepsbouw. Zelfs een groot concern als Verolme had het moeilijk. Denk aan het RSV-schandaal. Ook de scheepsbouw in Muiden kwam na bijna drie-ën-een-halve eeuw ten einde. Schouten werd in 1979 verkocht aan A. van der Vliet uit Muiden. Er werden geen nieuwe schepen meer gebouwd; er was alleen nog wat reparatiewerk en berging, totdat ook dat eindigde.

Van der Vliet besloot eind jaren tachtig het hele complex te slopen, inclusief de woningen in de Hellingstraat. De laatste bewoners verlieten de woningen in 1989 en 1996. Zijn woningbouwplannen stuitten echter keer op keer op allerlei weerstand. Daardoor bleven de dichtgetimmerde panden jarenlang staan te verkrotten. Pas onlangs, in oktober 2006, werden de oude arbeiderswoningen in de Hellingstraat gesloopt. Van der Vliet had dat gedeelte inmiddels verkocht aan C.J. de Wit uit Muiden, die er een groot huis wil laten bouwen. De rest van de werf zal als alles goed gaat binnen één á twee jaar volgen. Er zijn nu uitgewerkte plannen voor woningbouw, met oog voor de scheepsbouwhistorie. Van der Vliet wil mogelijk elementen van de werkplaatsen behouden en een poortje oprichten bij de dijk, waar ooit de Kijkuitpoort stond.

Op de plek waar de arbeiderswoningen gesloopt zijn is in de maanden november en december 2006 door enthousiaste amateurs archeologisch onderzoek gedaan. Er zijn talloze scherven van aardewerk en pijpen opgegraven, maar ook een aantal 18e en 19e eeuwse munten. Verder is er veel ijzer en gereedschap gevonden uit de periode dat scheepswerf Schouten hier begon met het bouwen van de eerste stalen botters. Binnenkort zal hiervan een expositie gehouden worden door de Historische Kring Stad Muiden.
Noten:
1.Bron: Villa Amuda nr. 48 Oktober 1999 Jaargang 13 nr. 1: De scheepsbouwfamilie Pauw – S.C. van Diest.
2. Bron: Villa Amuda juni 2002 15e jaargang nr. 56: Postuum gepubliceerd door S.C. van Diest.
3. Bron: Beknopte geschiedenis van Muiden, door dr.L. Jansen en S.C. van Diest, Muiden 1953.
4. Bron: Muidenaren die in Duitsland waren, uitgave Historisch Archief Muiden, 2000.


Een nog uitgebreidere, nog rijkerlijker geïllustreerde printvriendelijke versie van dit verhaal van Guus Kroon kunt u hier downloaden (pdf-2,9 Mb)



terug naar het overzicht

U kunt uw bijdrage zenden of opmerkingen kwijt door op de onderstaande envelop te klikken
U belandt dan op ons reactie formulier: