terug naar het overzicht
'DE DIGITALE SLUIZ'

Aflevering 3: Bericht uit Solo


aflevering 78 van 24-februari-2004

De Muidenaar Guus Kroon reisde van 6 januari t/m 6 februari 2004 rond in Indonesie en bezocht Java en Bali. In een reeks berichten doet hij verslag van zijn belevenissen en ervaringen.

Bericht uit Solo, Zaterdag 17 januari 2004

Beste familie en vrienden

Het is alweer een paar dagen geleden dat ik mijn bericht uit Semarang verstuurde. Na mijn e-mail uit Jakarta is dit de derde aflevering van mijn verslag uit Indonesie. Het gaat nog steeds goed met me, maar de muggenbulten op mijn kuiten zijn bijna niet te tellen. Elke nacht komen er wel weer een paar bij, ondanks "beschermende" maatregelen als insmeren met DEET-anti-insektenmelk en het waar mogelijk slapen onder of in mijn klamboe (met gaten). Maar ach, dat zijn slechts kleine ongemakken die het grote plezier niet bederven. Donderdag 15 januari was een bijzondere dag voor me, want toen bezocht ik de graven van de gesneuvelde kameraden van mijn vader op de erebegraafplaats Candi, bij Semarang. In eerste instantie was ik verkeerd, omdat ik de naam van de begraafplaats niet wist. Ik kwam terecht bij ereveld Kali banteng, dat ook ten zuiden van Semarang ligt, maar daar liggen 3000 Nederlandse burgerslachtoffers van de Japanse kampen en de Bersiaptijd (na '45) begraven, vooral veel vrouwen en kinderen. Er was net een man uit Nederland (Amsterdam) die met zijn dochter bloemen had gelegd op het graf van haar opa. Ook sprak ik even met een oude Javaanse heer, die perfect Nederlands sprak. De beheerder regelde een taxi voor me en ik reed daarmee naar de andere begraafplaats, waar alleen Nederlandse militairen liggen, ereveld Candi (spreek uit: Tsjandie). Het was erg warm ("panas") geworden inmiddels. De beheerder sprak goed Engels en alles zag er keurig verzorgd uit. Hij toonde me de graven van Frans Timmerman, het slapie van mijn vader, dat op 22 mei 1949 omkwam, samen met 8 anderen van het onderdeel 5-5.RI toen een trekbom ontplofte onder hun pantserwagen.
Als je zo de namen leest van al die mannen en je beseft dat je vader daar ook had kunnen liggen, dan krijg je toch een vreemd gevoel van binnen. Onder de koelte van een afdakje zocht ik in het register naar de namen van nog tien andere gesneuvelden van 5-5.RI. Een voor een heb ik hen bezocht en gefotografeerd. Bij elk van hen hoorde een verhaal, dat ik las onder het afdakje in het verslag dat mijn vader had gemaakt van zijn tijd in Indie. Van Beek, die als eerste omkwam bij een patrouille, kapitein Koster, die dacht dat ze hem niet konden raken en Toontje Busschers, wiens lichaam niet geborgen kon worden uit de sawa waar hij werd geraakt. Allemaal lagen ze daar, gestorven voor recht en orde, zoals het op de centrale gedenksteen stond.
Om een beetje bij te komen at ik mijn zoveelste schotel nasi in een Chinees eettentje aan de overkant van de begraafplaats. Tegen hun adviezen in besloot ik te gaan lopen naar de straat waar de bus naar Salatiga kwam. Dat heb ik geweten. Het was niet echt ver, maar de hellingen waren steil, de warmte was moordend en mijn bagage woog zwaar. De stoepen in Indonesie zijn vrijwel onbegaanbaar. Als ze niet, zoals in Jakarta, door allerlei kraampjes worden bezet, dan zijn ze wel zo hoog dat je elke keer ongeveer 25 cm op en af moet stappen, want bij elke uitrit gat het omlaag en omhoog. Bovendien moet je voortdurend oppassen dat je niet in een gat stapt. Op de weg lopen is ook niet aan te bevelen, want het verkeer raast vlak langs je heen.
De bus naar Salatiga kwam vlot. We passeerden de Tuntangsebrug en ik was binnen een uur in het stadje, dwz aan de buitenkant. Een minibusje wilde me met alle geweld mee nemen het centrum in, dus perste ik me met de twee rugzakken in het al overvolle koekblik. Zittend op mijn knieen werd ik heen en weer geschud. Een oudere man zei dat het maar 800 roepia kostte.

Iedereen stapte uit in het centrum, maar de mannen wilden me perse nog naar hotel Mutiara brengen. Daar aangekomen vroegen ze maar liefst 10.000 roepia. Nu is dat omgerekend maar ongeveer 1 euro, maar gezien de 800 roepia die de oude man betaalde vond ik dat veel te veel. Ik zei dat ik 2000 wel voldoende vond. Ze wilde het niet aanpakken en ik liep naar binnen, naar het "kantor" waar ik me liet inschrijven. De mannen van de minibus bleven ondertussen roepen dat ze geld moesten hebben. Ik zei "ja, 2000 of anders niets." Ze zakten tot 5000 en iedereen bemoeide zich ermee; de receptioniste, een man die bij het hotel hoorde en begon te schreeuwen dat ik moest betalen of anders weggaan, een man die wat Engels sprak en weet ik wie. Maar ik bleef rustig en liet me niet gek maken. Op mijn gemak bekeek ik de kamer en keurde hem goed (mooie veranda, lekker buiten zitten!) Toen ik terugkwam waren de mannen weg. Ik hoorde later van de receptioniste dat ze 's avonds de 2000 roepia toch waren komen halen. Gezichtsverlies is veel kostbaarder dan een ritje in een minibus.
Volgens mijn berekeningen moest ik nog 200.000 roepia meer hebben dan er in mijn portemonnee zaten. Ik heb alles nagerekend, maar kon het niet verklaren. Na de overwinning op de afzetters toch weer een verlies. De volgende dag pinde ik in Salatiga met success voor het eerst 1.000.000 roepia (ongeveer 100 euro) en borg de briefjes van 50.000 apart op in mijn portemonnee. Na een bezoek aan de kleurrijke markt (Pasar) met geplukte kippen, cocosnoten, trossen bananen, allerlei soorten vissen, vruchten en duizend andere dingen, vertrok ik met de bus naar Solo, oftewel Surakarta. Tussen balen rijst van 20 kilo en een groot pak stro(?) probeerde ik de verkopers van pinda's, limonade, balpennen, kranten en andere zaken af te weren en tegelijkertijd in de steeds vollere bus mijn rugzakken in de gaten te houden. Je word er steeds handiger in op den duur. In Solo koos ik op mijn gemak een becak (fietstaxi) uit, uit het aanbod van een stuk of tien schreeuwende jongens en mannen ("Hello mister, where are you from, where are you going, you want becak, speak Indonesia?") en reed even later op mijn gemak naar "The Westerners" een rustig en schoon gasthuis in het centrum, dat Paul Beudel uit Muiden me had aanbevolen. Ik kreeg een mooie en ruime tweepersoonskamer, met douche zelfs, hoewel je even naar buiten moest lopen om hem aan te zetten. Terwijl ik op de veranda zat te genieten en te schrijven over de afgelopen uren (pagina 87 in het dagboek al!) betrok de lucht. Het werd steeds benauwder en om drie uur barstte een tropisch onweer los. Het water viel met bakken uit de hemel. Een prachtig gezicht en het friste meteen op. Ik maakte foto's en deed alle ramen open van de kamer om te luchten. Anderhalf uur later was het bijna droog en ik wilde de stad nog even ingaan. Gewapend met het gekopieerde kaartje van mijn pension dacht ik even naar de Kraton, het paleis van de koning van Surakarta te lopen. Dat viel tegen, want het bleek ondersteboven gelezen te moeten worden. Dat ontdekte ik pas veel later, toen ik al een poos door de regen liep te dwalen en me van ellende maar met een becak naar een eettentje liet vervoeren. Om geld te wisselen (briefjes van 50.000 krijgt een becak zelden) nodigde ik de becakrijder uit om wat te eten en samen genoten we van nasi goring. Hij bracht me daarna terug en bedankte voor het eten en de fooi. Ik ging vroeg naar bed. Morgen is er weer een dag. Tot zover.

Groeten en liefs van Guus.


terug naar het overzicht

U kunt uw bijdrage zenden of opmerkingen kwijt door op de onderstaande envelop te klikken
U belandt dan op ons reactie formulier: