|
Als je zo de namen leest van al die mannen en je beseft dat je vader daar ook had kunnen liggen, dan krijg je toch een vreemd gevoel van binnen. Onder de koelte van een afdakje zocht ik in het register naar de namen van nog tien andere gesneuvelden van 5-5.RI. Een voor een heb ik hen bezocht en gefotografeerd. Bij elk van hen hoorde een verhaal, dat ik las onder het afdakje in het verslag dat mijn vader had gemaakt van zijn tijd in Indie. Van Beek, die als eerste omkwam bij een patrouille, kapitein Koster, die dacht dat ze hem niet konden raken en Toontje Busschers, wiens lichaam niet geborgen kon worden uit de sawa waar hij werd geraakt. Allemaal lagen ze daar, gestorven voor recht en orde, zoals het op de centrale gedenksteen stond.
Om een beetje bij te komen at ik mijn zoveelste schotel nasi in een Chinees eettentje aan de overkant van de begraafplaats. Tegen hun adviezen in besloot ik te gaan lopen naar de straat waar de bus naar Salatiga kwam. Dat heb ik geweten. Het was niet echt ver, maar de hellingen waren steil, de warmte was moordend en mijn bagage woog zwaar. De stoepen in Indonesie zijn vrijwel onbegaanbaar. Als ze niet, zoals in Jakarta, door allerlei kraampjes worden bezet, dan zijn ze wel zo hoog dat je elke keer ongeveer 25 cm op en af moet stappen, want bij elke uitrit gat het omlaag en omhoog. Bovendien moet je voortdurend oppassen dat je niet in een gat stapt. Op de weg lopen is ook niet aan te bevelen, want het verkeer raast vlak langs je heen.
De bus naar Salatiga kwam vlot. We passeerden de Tuntangsebrug en ik was binnen een uur in het stadje, dwz aan de buitenkant. Een minibusje wilde me met alle geweld mee nemen het centrum in, dus perste ik me met de twee rugzakken in het al overvolle koekblik. Zittend op mijn knieen werd ik heen en weer geschud. Een oudere man zei dat het maar 800 roepia kostte.
|