Guus las de keutels over de tuinen en de dijk bij de Westbatterij. Hij schrijft:
"Ze zijn me recht uit het hart gegrepen, al had ik wel
zoiets van "Vertel mij wat" want ik kom al vanaf mijn 3e jaar hier regelmatig. Mijn vroegste herinnering is dat ik met mijn
vader achterop de fiets naar de dijk ging. We zouden aarde gaan halen voor de tuin bij de zeekant. Er lag toendertijd een
dikke laag bruine "humus" langs de kust. Bij de voet van het fort aangekomen (Je kon toen nog onderlangs de dijk fietsen
waar nu het pad langs de jachthaven ligt) zei mijn vader opeens: Oh, ik ben de schep vergeten! Hij had wel een jute zak
bij zich om vol te scheppen. Ik dacht dat we helemaal weer terug naar huis moesten (naar de Vondelstraat), maar met een
greep in het riet haalde mijn vader tot mijn opluchting ineens de schep tevoorschijn die hij daar verstopt had. Mijn vader
had vroeger ook een tuin bij de dijk en dan moesten we helpen met aardappels rooien of (leuker) aardbeien plukken. We
haalden schelpen aan de zeekant om het pad te verharden en met een gieter haalden we water uit de sloot als het 's
zomers te droog was. De tuinen zijn aangelegd in of kort na Tweede Wereldoorlog, toen de Hongerwinter noopte om
ieder beschikbaar stukje grond te benutten voor het verbouwen van groente. Ik heb mijn eerste zwemlessen gekregen bij
een zelf van stenen gebouwd piertje en speelde vader en moedertje met mijn buurmeisjes in het riet. Als kind was ik bijna
dagelijks te vinden bij de dijk, waar ik met vrienden hutten bouwde en stiekem rookte met grote jongens. Er was een
vuilnisbeltje ter hoogte van waar nu de trap is. Daar gooiden de tuinders hun afval neer en in de jaren zestig werd er nog
niet zo nauw gekeken. Ook huishoudelijk en ander afval, zoals asbestplaten, lagen er volop. We stookten dan een vuurtje
en op den duur knalden die asbestplaten uit elkaar. Van de wilgebomen naast het vuilnisbeltje maakten we pijl-en-bogen,
waarmee we het fort veroverden. Je kon toen nog aan de noordoostkant van de Westbatterij gemakkelijk op het dak
komen, omdat er een zandlichaam tegenaan lag. In de jaren zestig werd het fort door zogenaamde nozems in bezit
genomen. Ton Bol en Jan Oosterbroek daagden de politie uit door met brommers rond te racen en op het fort stond nog
vele jaren geschilderd "De galg voor Van Ast." ook heeft er nog een champignonkweker in gezeten. De Fransman Pascal
sprak slecht Nederlands. Als wij door de schietgaten schreeuwden kwam hij naar buiten gerend en riep boos: "Ik niet
weten een huis van jou!" Dat was maar goed ook. Later, toen het fort weer verlaten was, namen we het in bezit door
langs de rand van het grote gat achter de voordeur waar water in stond voetje voor voetje naar binnen te schuifelen. In de
loop der jaren werd dit gat gedempt met puin en afval, zodat je er gewoon over heen kon lopen. We maakten fakkels van
opgerolde oude kranten en zaten in de stikdonkere kruitkamer te griezelen. Met veel moeite kon je rond lopen, maar je
moest oppassen voor de gaten van de kelder. De trap naar boven ging naar de torenkamer met het luikje, maar de trap
naar beneden was versperd door grondwater en puin. Hier liep de geheime gang naar Pampus werd er verteld.
Ach, de herinneringen aan het zwemmen bij de dijk komen ook boven. We liepen met mooi weer in onze zwembroek
naar de dijk en doken na het zwemmen in het warme zand. Van wilgetakken maakten we armbanden en
enkelversieringen en als we naar huis gingen spoelden we ons even af in de jachthaven. Het armetierige strandje van nu
stelt niets voor. Wij zwommen vroeger naast de grote stenen, die aan de voet van de dijk lagen. Er was een schelpenhoek
op de plek naast de pier waar nu de jachthaven een grasveld heeft. De Koninklijke heeft in de loop der jaren steeds meer
ruimte ingepikt, ten koste van de gewone Muidenaren. Wandelen op de pier was vroeger een algemene en geliefde
gewoonte. Nu is deze vrijwel onbereikbaar en onbegaanbaar. De schelpenhoek was trouwens ook een pruthoek, want
Amsterdam loosde vrolijk haar riolering met een smeerpijp die ergens bij Pampus eindigde. Alle drab, inclusief talloze
condooms, spoelde aan in de hoek bij de pier. Ook het chemisch afval van zowel De Lepelaar als de Diemerzeedijk
werd zonder dat er een haan naar kraaide geloosd in het IJsselmeer. Vaak zag je de vlammen en explosies hoog oplaaien
als er weer eens vuil verbrand werd in de verte. Dikke zwarte rookwolken dreven over het water naar het noordoosten,
maar soms draaide de wind en dan kreeg Muiden de volle laag. We doken als kinderen altijd van een ton die ergens voor
de kust half in het water lag. Wie weet wat er voor inhoud in heeft gezeten. Als de wind lang en hard waaide uit het
zuidoosten viel de zee droog en kon je tot bijna aan het eind van de pier lopen. Je zag dan ook de ton liggen. Later, toen
de Zuiderzeewerken begonnen, zijn we nog eens een tochtje gaan maken op mijn verjaardag, met de Wilford. Mijn
vriendje Jan-Piet de Gooier, die me een baksteen tegen mijn hoofd had gegooid, mocht toch mee. Je werd opgevreten
door de groene Zuiderzeevliegjes, die maar een dag leefden. De straatlantaarns zaten er 's avond vol mee. We zagen de
dijk van de nieuwe polder en vierden mijn achtste verjaardag met Exota en Smiths chips.
Ik ben wat afgedwaald, geloof ik. Herinneringen aan de dijk, ik zou er uren over kunnen vertellen. Of dit mooie gebied
verloren mag gaan? Het antwoord lijkt me duidelijk. Nog 1 herinnering komt bij me boven. Soms, als ik met mijn vader in
de schemering op de tuin was, dan zag ik boven het Kruitbos een grijze wolk. Ik schrok, want ik had de ontploffingen
van 1963 en 1966 nog vers in mijn geheugen zitten. "Papa, kijk, rook boven de Kruitfabriek!" riep ik angstig. Mijn vader
hield zijn hand even boven zijn ogen en tuurde in de verte tegen de ondergaande zon. "Nee jongen, dat is geen rook. Het
is een grote wolk muggen!" Gerustgesteld gingen we verder. De klei was hard en vol scheuren, in de sloot kwaakte een
kikker en in de verte loeide een paar koeien. Zo was het, zo is het nog steeds en zo moet het maar blijven ook. " GK