Het was al gaan dooien, maar het IJmeer lag nog helemaal dichtgevroren.
Vader Harrie Botman en zijn drie zoons Dirk-Jan, Cornelis en Johannes, hadden al wekenlang elke dag geschaatst, maar ze wilden nog één tocht maken. "We gaan vandaag nog even naar Marken, jongens," zei vader Botman. "Zou je dat nou wel doen, Harrie?" vroeg zijn vrouw. "Het is vanmorgen al gaan dooien." "Ach, dat kan geen kwaad meid, het ijs is dik genoeg" wimpelde de enthousiaste Muidenaar alle bezwaren weg. "Ga jij nou maar met de meiden naar dat tuincentrum, wij passen wel op onszelf. Kom op jongens." Ze stapten bij de Koninklijke op het ijs en reden met wind mee in een hoog tempo naar het noorden. De haven lag nog dichtgevroren, maar bij de oevers was al een laagje water te zien. Vader Harrie had voor zijn leeftijd nog een prima conditie. Zijn zoons moesten moeite doen om hem bij te houden. In een rij schaatsten ze achter elkaar de pieren uit. Het zonnetje scheen en ze kregen het al gauw warm. Halverwege Pampus kraakte het ijs vervaarlijk. Johannes, de jongste zoon, kreeg het benauwd. "Zouden we niet beter na Pampus terug gaan, Pa. Ik vertrouw het niet meer zo."
"Niet zeuren, Johannes" zeiden zijn broers, "ben je nou al moe? Vooruit, doorschaatsen."
Het paard van Marken kwam na een uurtje in zicht. Ze rustten wat uit bij een koek-en-zopie-tentje en Johannes wilde mobiel bellen met zijn vrouw, maar zijn batterij bleek leeg. Na een poosje reden ze richting Durgerdam, waar ze omstreeks half vier bij het vuurtoreneiland aan kwamen. Dirk-Jan riep dat hij even een sanitaire stop nodig had. De mannen leunden al pratend tegen een boei toen ze opeens een vreemd geluid hoorden naderen. Een sterk aanzwellend gebonk en gekraak kondigde de komst van een ijsbreker aan. Vader Harrie realiseerde zich het gevaar en bedacht zich geen moment: "Vlug jongens, we moeten de vaargeul over, anders kunnen we niet meer terug." Dirk-Jan haastte zich naar het groepje en samen begonnen ze aan de oversteek van de altijd gevaarlijke vaargeul. Toen ze halverwege waren gebeurde het. Grote scheuren sprongen er in het ijs en aan alle kanten begon het verschrikkelijk te kraken. Tot overmaat van ramp viel Cornelis over een ingevroren tak languit op zijn gezicht. Zijn neus bloedde. Dirk-Jan en Johannes hielpen hem overeind en ook vader Harrie kwam teruggereden om te kijken hoe het met Cornelis was. De ijsbreker was ondertussen een flink stuk genaderd. "Kom op jongens, we moeten verder" maande vader aan tot spoed. Maar toen hij weer aan wilde zetten om richting Ijburg te gaan, was er plotseling water waar net nog ijs geweest was. Een enorme scheur was in het ijs geschoten en het koude water stroomde erover heen. "Terug. Terug!!" brulde Harrie in paniek. Het groepje struikelde en viel over elkaar heen. Johannes kreeg een schaats van Dirk-Jan in zijn been en schreeuwde het uit van pijn. Het bloed droop langs zijn scheenbeen. Kruipend en elkaar voorttrekkend probeerden ze een goed heenkomen te zoeken, maar ook aan de noordkant van de vaargeul was het ijs losgeraakt. Ze zaten op een ijsschots. Dirk-Jan was de eerste die weer kalm werd. "Rustig blijven!" blafte hij streng. "We moeten in het midden gaan staan, hierheen." De anderen gehoorzaamden half verdoofd, half radeloos. Ze verwachtten elk moment dat de ijsbreker hen zou verpletteren, want de boeg ontnam de schipper het gezicht. Instinctief doken ze in elkaar, maar er gebeurde niets. Dat wil zeggen; de ijsbreker verlegde zijn koers en voer langs hen heen, naar het noorden. Toen ze beseften dat dit gevaar geweken was durfden de mannen weer ademhalen en rechtop staan. Ze hoopten dat er snel hulp zou komen opdagen, want de kapitein van de ijsbreker moest hen gezien hebben. Ondertussen was de schots in beweging gekomen en dreef naar het westen.
Het begon te schemeren en tegelijkertijd kwam er mist opzetten. Al snel was het uitzicht erg beperkt. Soms zagen ze tussen de flarden mist door straatverlichting in de verte branden. Het silhouet van de grote verkeersbrug over het Buiten IJ tekende zich af als een lange schaduw. Ze hoorden de auto 's over de brug razen, maar hoe ze ook riepen en schreeuwden en kwam geen hulp. De wind draaide naar het zuidwesten en ze werden teruggedreven naar het open water. Er kwamen steeds meer schotsen los en soms botsten ze hard tegen elkaar, zodat de mannen bijna omvielen. Vader Harrie probeerde de moed erin te houden, maar Cornelis zag er met zijn bebloede kleding vreselijk uit en ook Johannes was er ellendig aan toe. De wond in zijn been bloedde nog steeds. Ze hadden hem provisorisch verbonden met een zakdoek, maar hij kermde voortdurend. Hun voeten werden gevoelloos en moe van het staan op de schaatsen. Uiteindelijk besloten ze deze maar uit te trekken en zittend hun voeten warm te wrijven met sneeuw, net zoals de eskimo's dat deden. Van sneeuw maakten ze ook een soort muurtje, om achter te schuilen voor de wind. Cornelis had een pakje Sultana bij zich en Dirk-Jan een kruikje Schipperbitter. Dit deelden ze onder elkaar. Urenlang bleef het stil. Alleen de misthoorn van Durgerdam klonk klagelijk over het water. Vader Harrie had nog geprobeerd een psalm in te zetten, maar zijn zoons geloofden daar niet meer in. Om elf uur 's avonds hoorden ze een vliegtuigje overkomen en even later een helikopter. Maar de mist maakte elk zicht onmogelijk. Uitgeput vielen ze tenslotte dicht tegen elkaar aan in slaap.
De zon wekte hen. De contouren van het eiland Pampus doemden op in een grote watervlakte.
Het waaide hard en de schots was nog maar enkele tientallen vierkante meters groot. De sneeuw was nat en smolt onder hen weg. Uit alle macht schreeuwden en zwaaiden ze in de richting van Pampus, maar er kwam geen reactie. Ze hoorden de kerkklokken van Muiden slaan in de verte. Op dat moment voer Erik Smulders, de achterkleinzoon van de laatste visser van Muiden, uit met zijn motorsloep. Hij wilde even zijn nieuwe accu uitproberen en was vroeg opgestaan. De vorige dag had een ijsbreker laat in de middag de Vecht en de haven opengebroken, zodat hij vrij eenvoudig een weg vond tussen de schotsen. De zware sloep kon tegen een stootje. Bij het eind van de pieren, waar het gekruide ijs hoog opgestapeld lag, wilde hij terug gaan. Maar opeens zag hij iets bewegen in de verte. Het was geen schip, het leken wel mensen op een ijsschots. Voorzichtig laverend tussen twee grote stukken ijs door naderde hij de mannen. Ze schreeuwden en zwaaiden zo hard als het wankele ijs het hen toeliet. Met veel moeite wist hij zijn sloep aan de rand van de ijsschots te manoeuvreren. Liggend en schuivelend op hun buik over een plank die hij toevallig aan boord had, konden ze gered worden. Bij het aan boord halen van de laatste man stootte Erik met de plank per ongeluk nog een keer hard tegen het ijs. Op hetzelfde moment scheurde de schots in twee stukken en de achtergebleven schaatsen verdwenen in de diepte. Met vol gas voer hij terug naar Muiden. Op zijn mobiele telefoon waarschuwde hij alle hulpdiensten. Die stonden al op de Herengracht te wachten toen ze aankwamen. Vader Harrie was er slecht aan toe, maar ook de drie zoons vertoonden uitputting- en onderkoelingsverschijnselen. De wond van Johannes was ontstoken. Na een week in het ziekenhuis waren ze allemaal weer thuis. Vader Harrie had genoeg van het schaatsen en ging nooit meer het ijs op, oudste zoon Dirk-Jan werd een jaar later aangereden bij het joggen en afgekeurd, Cornelis schaatste nog af en toe maar nooit meer op het Ymeer en zoon Johannes schreef een boek over zijn belevenissen. Ze waren gered na veertien uur op een ijsschots te hebben rondgedreven. Dit verhaal lijkt onwaarschijnlijk, maar in de geschiedenis zijn er nog wel sterkere voorbeelden van een dergelijke gebeurtenis.